Laten we zeggen dat het een week duurt.
Voor het gemak.
In de eerste week nadat je bent gestopt ben je het kwetsbaarst, en dat is goed om te weten.
Misschien is er eerst wat lichte euforie omdat je eindelijk de stap hebt gezet, maar al snel komen de knijpende leegte, de aanzuigende werking van je oude gewoonte, en de schijnbare zinloosheid van de hele onderneming.
“Blijft dit gevoel altijd zo, mag ik nooit meer doen wat ik zo lang gedaan heb?”
Een verpletterend, angstaanjagend niemandsland dient zich aan.
En de ‘oplossing’ is zo dichtbij, die fles zó geopend, die peuk zó aangestoken, die joint zó gerold, en dat gokje zó gewaagd!
Een week, misschien twee, ben je naakter dan ooit.
Eenzamer en labieler dan ooit.
Maar als je dáár doorheen komt dan staat er iets, heb je een licht fundament, is er momentum, een fragiele bodem die evengoed houvast biedt.
Er zijn nog steeds allerlei valkuilen (onder andere het idee dat je nu al een tijdje zonder leeft en het dus best weer een keertje mag), maar de aantrekkingskracht is minder groot, de momenten van wanhoop en verlangen duren nét iets minder lang.
In het begin voel je je gammel, stuurloos, boos, en verward.
In die eerste periode na het stoppen zijn er duizend overtuigende redenen waarom je net zo goed weer in die oude gewoonte kunt duiken.
De stem van verslaving fluistert in je oor, en na een tijdje groeit hij uit tot een schreeuw om aandacht, een schaamteloos eenzijdig aanbod van verlossing, een hunkering die zich nauwelijks laat afschudden.
Als je daar bij kunt blijven, als je die eerste week of weken door kunt komen zonder overstag te gaan, is het grootste leed geleden -ook al kan de ontmanteling nog een hele tijd duren.
Vanaf dat punt kun je voorzichtig gaan bouwen aan je nieuwe leven.
En dat is goed om te weten.
—
(Foto door @valentinlacoste, voor Unsplash)